Regelmatig lees ik over de termen ‘professionele nabijheid’ en ‘professionele distantie’. Op dit gebied is veel geschreven en ook ik kan er inmiddels wel een beetje over meeschrijven. Ik heb voor één onderdeel van dit complexe onderwerp gekozen: patiënten troosten door aanraken, wel of niet?
Als nog niet afgestudeerd docente Nederlands begon ik op een school voor voortgezet onderwijs. Ik werd niet alleen docent, ik werd ook mentor. Een taak waarop ik niet was voorbereid. Maar ik had eigen kinderen, dus ik kon ook wel zorgen voor dertig jongeren van een jaar of twaalf, dertien. Ik zou ze niet slaan, deed ik bij mijn eigen kinderen namelijk ook niet. Ik zou ze niet knuffelen, geen kusjes geven en ik zou ook geen kieteldoden uitdelen. Dat deed ik thuis dan weer wel. Ik zou ze ook geen koosnaampjes geven. Deed ik thuis ook. Kortom: met een beetje gezond verstand ging ik deze taak aan. Ik sloeg dan eens een arm om een huilend jongetje, dan pakte ik eens een hand vast van een verdrietig meisje dat ruzie had met haar moeder en misschien raakte ik één jongen wat vaker aan dan ‘normaal’ zou zijn tussen een docente en leerling. Hij had behoefte aan net wat extra aandacht (de reden hiervoor was mij bekend) en ik gaf hem die. Een schouderklopje, een arm om hem heen. Een aai over zijn rug als ik naast hem liep.
Gevoel
Na jaren in het onderwijs wilde ik wat anders en ik werd ‘zomaar’ aangenomen in de zorg. Ik ging werken met de LVB-groep die semi-zelfstandig woonde en ik werd persoonlijk begeleider van enkele mensen in de leeftijd van 20- 40. Ik voelde bij de meesten dat ik afstand moest nemen. Het was een gevoel. Niemand had het me gezegd of verteld wat de regels waren rondom wel of niet aanraken. Ik merkte dat een van ‘de meiden’ graag hand in hand met me wilde lopen als we een wandelingetje gingen maken. Dit vond ik heel onplezierig. En niet door mijn eerlijkheid, maar door een leugentje ‘dat ik niet tegen hand-in hand-lopen kon’, kwam ik daarvan af. Bij een mannelijke cliënt hield ik heel veel afstand. Hij wilde soms graag met me ‘stoeien’, maar gezien zijn behoefte aan seksualiteit: niet handig. Dus nee. En ja, ik heb wel eens een arm om een huilende cliënt gelegd en ja, ik heb ook wel eens hand in hand gelopen met een zestigjarige cliënt die niet goed kon lopen (dit tot jaloezie trouwens van die ene cliënt die dit zo graag met mij wilde). Maar kortom: ik volgde mijn gevoel. En gezond verstand. Vermoed ik.
Troostende woorden
En toen, ineens, was ík het die huilend in een kamer zat. En daar zat dan een hulpverlener bij. Ik had vooral in het begin geen behoefte aan een knuffel, of omhelzing. Nou ja, misschien wel, maar dan níet van de betreffende hulpverlener. Ik vond troostende woorden ook niet altijd fijn, hoe goed bedoeld ook. ‘Dit is wel heel naar voor je, he?’ En ‘Dit maakt je wel erg verdrietig, zie ik.’ Nou, dat hadden ze prima gezien. Maar het troostte me niet.
Toch merkte ik dat toen ik al wat langer bij een bepaalde hulpverlener zat én ook een ‘klik’ met die persoon voelde, de afstandelijkheid nog wel eens groot vond. Toen ze dan ook eens tijdens een huilbui (van mij dus, zij huilde niet) vroeg of ze mijn hand vast mocht houden, vond ik dat eigenlijk best fijn. Ze dééd het niet zomaar. Ze vroeg erom en ik vond het fijn: helemaal prima. En ook toen een andere hulpverlener, die ik al lang zie, mij een tijdje geleden óók vroeg om mijn hand vast te mogen houden toen ik het erg moeilijk had, vond ik dat, misschien raar, wederom fijn. Het voelde goed en het verliep respectvol: niks ongevraagds, geen enkele grens werd overschreden. Ik vond hier sprake van ‘professionele nabijheid’. Letterlijke nabijheid. Maar professioneel.
‘Lieverd’
Via Twitter kreeg ik laatst de vraag of ik wel eens ‘lieverd’ werd genoemd door een hulpverlener. Mijn eerste reactie was: gelukkig niet! Maar toch bedacht ik me later dat er best wel eens: ‘lieve Marijke’ is gezegd. En wat ik daarvan vind? Prima. Ik bén namelijk ook heel vaak lief ;-). Maar lieverd als aanspreektitel: nee, dat gaat mij wat te ver. Zo noem ik mijn psychiater óók niet bij binnenkomst (bedenk me nu wat er zou gebeuren als ik het wél zou doen trouwens…, maar dat terzijde).
Nabijheid
Nu wil ik absoluut niet de indruk wekken dat ik vind dat alle hulpverleners deze voorbeelden maar moeten volgen, want: zit de patiënt er op te wachten? Voelt het voor de hulpverlener ook goed? En professionele nabijheid kan ook gewoon bestaan uit oprechte vragen, oprecht troostende woorden, echte belangstelling. Zelfs uit het delen van eigen ervaringen van de hulpverlener. Ook dat kan nabijheid brengen. En dan gaat het natuurlijk niet om het levensverhaal van de hulpverlener, maar een stukje eigen ervaringen is voor veel patiënten toch best fijn, het verkleint in mijn ogen het wij/zij-gevoel. Het geeft het idee van gelijkwaardigheid. Maar het kernwoord van mijn verhaal is –denk ik-menselijkheid.
Aanraken dus: ik gooide er iets over op Twitter en de meningen kwamen binnen. Ze varieerden, kortgezegd, tussen: ‘graag’ tot ‘alsjeblieft niet’ tot ‘benieuwd naar je verhaal’. Maar nogmaals: ik wil dus geen lans breken voor aanrakingen tussen hulpverleners en patiënten. Maar áls het zou kunnen helpen, áls de patiënt een arm over een schouder wíl en áls de hulpverlener dit ook wil én het ook nog eens netjes aanbiedt/ vráágt én het antwoord daarop respecteert, dan is er toch niet heel veel aan de hand, toch? Toch?!
Masseuse
Na het schrijven van dit stukje had ik een afspraak bij de Thaise masseuse. Niet uit luxe, maar uit pure noodzaak: door mijn psychische staat momenteel (slecht), zitten zo ongeveer ál mijn spieren op slot. Ik weet natuurlijk dat de masseuse (werkneemster) en ik (de klant) andere rollen hebben dan mijn hulpverleners en ik. En óók dat de taak die gisterenavond uitgevoerd moest worden van heel andere orde is dan wanneer ik mijn medicatie bespreek met mijn psychiater.
Maar toen ik alleen nog met mijn onderbroek in de tl-verlichting stond en even later op de bank lag en mijn onderbroek in één soepele beweging naar beneden werd getrokken (want in billen zitten óok (pijnlijke!) spieren), toen dacht ik aan het stukje dat ik net had geschreven. Die enge, dunne lijnen tussen aanraken en niet. En hoewel natuurlijk anders, moest ik toch grinniken.
‘You are okay?’ vroeg de masseuse.
‘I’m fine’, zei ik.
En ze begon mijn blote lijf overal aan te raken.
(P.S. mijn oorspronkelijke titel: ‘De hulpverlener zit aan me! (en dat vind ik best wel fijn)’, vond ik erg prikkelend gekozen. Ik verwacht dat die kop meer lezers zou hebben getrokken. Maar ik verwachtte ook kritiek en koos voor de veiligheid…)