Ik wil even wat doen: ik wil mijn excuses maken. Ik wil sorry zeggen. Excuses maken voor de dingen die ik de laatste tijd heb gedaan. Of juist heb gelaten. Voor de keuzes die ik maakte. Voor de dingen die ik heb gezegd. En voor nog veel meer.
Ik wil sorry zeggen tegen de leraren van mijn dochters. Sorry dat de twee oudsten niet altijd de juiste spullen bij zich hadden. Sorry dat ze soms een dagje thuis bleven omdat er thuis best veel aan de hand was en wij ze soms een uitrustdagje gunden. Ik wil sorry zeggen tegen de juf van de kleuterklas. Sorry dat ik niet kon komen schoonmaken. Sorry dat ik de kleuter bijna nooit kwam brengen. Of kwam ophalen. En ook sorry voor het feit dat ik laatst wéér niet op de ouderavond was.
Ik wil sorry zeggen tegen mijn vriendinnen. Sorry voor het continu afzeggen of verzetten van afspraken. Sorry dat ik jullie verjaardagen vergat. Sorry dat ik niet naar jullie kwam, maar dat jullie altijd naar mij moesten komen. Sorry voor het laat –of helemaal niet- reageren op jullie appjes.
Ik wil sorry zeggen tegen mijn volgers op Twitter. Sorry voor het (te) weinig reageren op jullie tweetjes. Sorry voor mijn radeloze berichten. Sorry óók voor het weinig ‘liken’ van jullie lieve berichten gericht aan mij. Sorry ervoor dat ik jullie niet behoedde voor iets te eerlijke tweets over mijn toestand en het spijt me als ik mensen met mijn soms iets te expliciete tweets op ideeën heb gebracht.
Ik wil sorry zeggen tegen mijn hulpverleners. Sorry dat ik het zo vaak niet meer wist. Sorry voor mijn onuitstaanbare gedrag. Sorry voor het niet opvolgen van jullie adviezen. En over mijn onaardige reacties: ik bedoelde het niet zo.
Ik wil sorry zeggen tegen mijn collega’s. Jullie hebben weinig aan me gehad. Soms was ik er ineens weken niet. En als ik er wél was, dan zat ik er óók nog eens als een zoutzak bij. Ik had veel meer kunnen betekenen al die tijd.
Ik wil sorry tegen alle mensen in de supermarkt of op straat die ik écht wel zag, maar niet wilde spreken en dus negeerde. Ik kon een ‘hoe-gaat-het-met-jou-dan?’ nog niet aan.
Ik wil sorry zeggen tegen mijn man. Sorry voor de afgelopen drie jaren. Sorry voor mijn instorting. Het spijt me dat je je zoveel zorgen om me hebt moeten maken. Sorry voor mijn radeloze pogingen om er niet meer te hoeven zijn. Het spijt me dat je het complete huishouden hebt moeten overnemen. Het lukte me niet meer.
Ik wil sorry zeggen tegen mijn kinderen. Tegen hen nog het meest. Sorry dat ik er niet was als jullie me nodig hadden. Sorry dat ik zo vaak geïrriteerd op jullie reageerde. Sorry voor het niet kunnen volgen van jullie verhalen, mijn hoofd zat vaak te vol. Sorry dat jullie je zo erg zorgen om me hebben moeten maken. Sorry. Zó enorm sorry!
Ik wil sorry zeggen. Ik wil héél graag mijn excuses maken.
Maar ik doe het niet. Ik ga geen sorry zeggen. Ik heb niet gekozen voor een psychische ziekte. Ik heb niks expres gedaan (behalve dat achter schappen duiken in de supermarkt dan). Ik heb nooit iemand bewust pijn willen doen. Ik handelde uit ziekte. En zei ik destijds sorry voor mijn gescheurde enkelbanden? En heeft iemand zich naar mij ooit geëxcuseerd voor zijn of haar griep? Nee. Dus ik zeg het niet, behalve dan tegen mijn kinderen. Maar tegen alle anderen: ik zeg geen sorry. Wat ik wél wil zeggen is: dank je wel. Dank jullie wel voor het luisteren. Dank je wel voor je begrip dat je op hebt moeten brengen. Dank je wel voor zó veel. Maar ‘sorry’, dat zeg ik niet.
Sorry daarvoor!